1. Ik heb binnenshuis een hangmat. niet waar
2. Ik groei mijn eigen tomaten in de tuin. waar
3. Ik heb ooit toenmalig Nederlands kampioen Schaken verslagen [met schaken] in een simultaan waar
4. Ik ben groot fan van de Scandinavische keuken niet waar
5. Ik heb drie jaar op rij op de middelbare school het advies gekregen een jaar over te doen/een niveau te zakken.
Niet waar