Ok, doe ik er eentje.
Er is eentje waar.
a. Ik ben een keer met mijn fiets over de kop geslagen en brak toen mijn arm.
b. Ik ben een keer met de auto uit de bocht gevlogen en brak toen mijn been.
c. Ik ben een keer van een paard gevallen en brak toen mijn sleutelbeen.