Ze kwam binnen met een gezicht als een koekoeksklok en een stem als gestorven bliksem.
"Ik kan het niet meer aan!", riep Brattchitt met iets schimmelachtigs in zijn houding.
"Wat niet?", vroeg Amadrovna Perpetula. Haar gekrijs was nog het best te vergelijken met exploderend beschuit.
"Deze broek. Ik ben te dik." Brattchitt hield van hutspot. Vooral van boze hutspot. Eentje waarin de uien de wortels aan het huilen maken.
"Je bent niet te dik. De broek is te dun.", aldus Amadrovna Perpetula, door vrienden liefkozend Jekaterina Nibelov genoemd (en door vijanden Sjtilinka Mibritsz, al is ze het meest bekend onder de naam Lien).
"Duizend broden, elf getijden, veertien kwezels, kant en zijde" was Brattchitts vaste respons, al wist hij zelf ook niet wat het betekende.
Op dit kwetsbare moment, dat op het punt stond de kleur blauw aan te nemen, kwam Amadrovna's vader binnen, voor vrienden beter bekend als Jekaterina's vader (en voor vijanden als Grote Boog Dorus - omdat iedereen altijd met een grote boog om hem heen liep; niet omdat ze hem niet mochten, maar omdat ze wel moesten vanwege zijn grote neus.)
Grote Boog Dorus schoot met zijn Grote Pijl een gat in de broek van Brattchitt. De reden hiervoor was dat er verder niet veel te doen was in het stadje. Dat zijn vriendin kleermaakster was en zo weer wat om handen had, was mooi meegenomen.
-wordt vervolgd-