Lieve medefilosofen,
Wij weten niets. Enkel dat arme Lucius aan ons gezelschap is onttrokken. Maar de menselijke ziel is onsterfelijk, wij zullen hem allen ooit nog ’s ontmoeten. Al moet ik iets slechts aan u melden, lieve medefilosofen, ik voel me niet zo goed.
Ik heb dingen gezien, terwijl ik wijs en nadenken door de straten van Athene wandelde. Of, zo als het wijze gedicht gaat: “Een wijze uil zat op een tak / hoe meer hij zag, hoe minder hij sprak / hoe minder hij sprak, hoe meer hij hoorde / Waren wij allen maar zo zuinig met woorden”. Dus toen ik daar zo, al wandelend, door de straten liep, zag ik plots Piethagoras voor mij een apotheek in wandelen. Dat was de avond voor het incident van Lucius. Ik vroeg me af wat deze filosoof ging doen.
Verder zag ik Aristoteles en Plato bij de ingang van het conferentiegebouw met elkaar roddelen. Toen ik langs liep en mijn leerling en leerling-van-leerling begroette, keken ze geschrokken, gestoord en betrapt. Mijn gevoel waarschuwde toen al voor een onheilspellende avond – een avond waarop er iets zou gebeuren. Geen idee of u wat aan deze informatie hebt, maar het viel me op.
Ik zag ook Aisopos en Hippocrates samen een van de slaapvertrekken ingaan. Weet niet wat daar de bedoeling van was. Maar het was, eveneens weer, opvallend. Ik hoorde ook nog een sleutel die in het slot gestoken werd en omgedraaid. Ik durfde niet te blijven luisteren.
Epicurus zag ik ook nog. Hij kwam de keuken uitlopen, terwijl hij iets achter zijn rug verborg. Ik keek hem vragend aan, maar hij ontweek mijn blik, versnelde zijn pas, en schoot snel de hoek om. Ik, die weer ’s niet uitkeek, botste daarna tegen Archimedes op. Archimedes, in gedachte verzonken, merkte hier niets van, mompelde wat onverstaanbaars of Lucius, dat wel, maar liep toen onoplettend dezelfde kant op als Epicurus.
En wij weten allen wat Diogenes aan het doen was.
Conclusie, ik weet niets. Maar u vraagt zich natuurlijk af, waarom deze informatie. Omdat ik mij niet zo goed voel, beste medefilosofen. Heb toch zo’n last van mijn maag. Misschien iets verkeerds gegeten.
O, nog een ding: Crito, we zijn een haan verschuldigd aan Asklepios; betaal hem, vergeet het niet
* Socrates maakt een buiging en valt dood neer