Versie 2
Ze was een uur voor middernacht binnengekomen, toen alle bewoners rustig hoorden te slapen, behalve meneer Pieterse, die zijn slaappillen weigerde. Terwijl ze naast zijn bed plaats nam, fluisterde ze dat alles goed zou komen. Dat wist ze omdat ze alles wist, zo vertelde ze, en ze begon uit een dik boek voor te lezen over zijn vroegste herinnering. Meneer Pieterse leek zijn verbazing nauwelijks blijken, maar wachtte rustig af wat ze nog meer wist te vertellen. Ze bleek veel, heel veel, te weten, en dat stelde hem op een bepaalde manier gerust. Misschien droomde hij, dacht hij, en dan was het een fijne droom. En als het echt was, ach, dan was het ook weleens fijn dat mensen zoveel aandacht voor je hadden.
Ze vertelde hem over zijn basisschool, en hij vulde aan. Terwijl ze vertelde over zijn pestkoppen, kon hij het niet laten om te benadrukken dat beide uiteindelijk in de gevangenis terecht waren gekomen. Hij voelde dat een last van hem af viel toen hij dat deelde, maar dat was logisch, zei ze: het was rechtvaardig dat ze daar uiteindelijk terecht kwamen, uiteindelijk overwint het recht altijd, en hij mocht daar best tevreden over zijn. En eigenlijk, vond hij, was dat ook zo: de goede zaak had overwonnen, en hij vroeg zich af waarom hij ooit had geworsteld met zijn blijdschap om hun celstraf. Ze knikte bemoedigend, en noteerde iets in het boek waar ze uit voor had gelezen.
Naarmate ze meer over zijn leven vertelde, bezag hij meer dingen in een ander licht. Zoals die keer toen hij zeven was, met die man in de bosjes. Het had diepe groeven in zijn herinnering achter gelaten, en eigenlijk had hij er iemand over moeten vertellen. Die man had moeten branden, maar hij was te jong en te zwak geweest, en had er over gezwegen. Net als met zijn vrouw, suggereerde de ze, opkijkend uit het boek. En natuurlijk: wat voor onrechtvaardigheid was het geweest dat juist zij zou komen te overlijden. Het dochtertje, nou dat gebeurt soms, dat kan je wel eens hebben, maar zijn vrouw.. Maar goed, het was natuurlijk wel zijn vrouw geweest die zelf dat dochtertje had gewild. Ze hadden al zonen zat, maar dat was niet genoeg geweest, nee, ze zouden hoe dan ook een dochtertje krijgen. Ja, en dan gaat ze dood, en moet hij ineens het hele huishouden, en de opvoeding, en alles er op en er aan maar in goede banen leiden. Geen wonder dat z’n jongste was geëmigreerd.
De vrouw naast hem gebaarde en moedigde aan, een pen schreef inmiddels geestdriftig in het boek. Gelukkig begreep ze hem: ze wist niet alleen alles, ze begreep ook alles! Eindelijk kon hij al deze gedachten eens met iemand delen, en waarom had hij al die jaren gedacht dat het zomaar prima was? Er was hem groot onrecht aangedaan, en pas nu zag hij het allemaal onder ogen. Mensen waren hier voor verantwoordelijk geweest, en mensen zouden hier voor betalen. Hij kolkte van woede, en schreeuwde het uit. Eindelijk zou die brave meneer Pieterse zijn Rechtvaardigheid krijgen.
Ze knikte, graaide naar iets dat blijkbaar vlak voor z’n ogen hing, en gaf een rukje. Een klein bolletje, gevuld met kolkend rode vlammetjes, vormde zich in haar hand, terwijl het levenloze lichaam van meneer Pieterse ineen zakte. Ze liet het bolletje op het boek vloeien, dat het gewillig op zoog, en stond op, liep door het raam naar buiten, en verdween.