Ik lag dus laatst in bed, met zo'n donkerte-niveau dat je vormen net wel cq net niet kan zien.
Het eigenaardige was alleen, dat het net wel/net niet zien afhing van de manier waarop ik keek.
Bijvoorbeeld, als ik naar een stoel keek, dan zag ik 1 donker vlak van de leuning.
Als ik er daarentegen net naast keek, bijvoorbeeld een halve meter, dan zag ik in mijn ooghoeken
net de spijlen in de rugleuning zitten, via lichtere en donkere banden.
Keek ik vervolgens weer direct naar de leuning, dan werd het weer 1 egaal vlak.
Hey, dacht ik, dat is interessant. Het zal vast iets te maken hebben met de verdeling van staafjes en kegeltjes in je oog.
En toen ging ik slapen.
Het bleek te kloppen. Kegeltjes zijn voor kleur en zitten voor het grootste gedeelte in het midden van je oog. Staafjes zijn voor licht/donker, zijn daar ook beter in, en zitten in veel grotere getalen aan de zijkant.
Zie onderstaande grafiek. Overal zijn veel meer staafjes [rods], maar centraal stort de dichtheid van die staafjes ineens in, en is er een enorme kegeltjes-piek.
Dus als je ergens recht op af kijkt, dan gebruik je vooral kegeltjes. Daar is het net te donker voor. Kijk je er net langs, dan gebruik je voornamelijk staafjes, en zie je in je ooghoeken ineens details die je net nog miste
Het is toch prachtig hoe een wetenschap als anatomie/biologie ineens heel tastbaar wordt wanneer je dergelijke dingen met/aan/bij je eigen zintuigen kunt merken